Series

Verslag van een operatie

Jullie bezorgdheid voor mijn welzijn heeft me echt gesteund in de periode dat ik gedwongen ben geweest me erg rustig te houden. Ik spreek over “jullie” omdat ik aanneem dat mijn lezers tot die groep behoren. Anderen mogen gerust doorlezen. Graag zelfs.
Ik heb beloofd een verslag over mijn belevenissen te schrijven. Een serie A4-tjes. En omdat de operatie een “eitje” was en ik niets heb te klagen, heb ik mijn verslag van de operatie maar aangekleed met belevenissen ervoor- en erna. Zo’n 20 A4-tjes en er volgen nog enkele, want ik moet nog een verplichte revalidatie ondergaan. De opname en de operatie komen pas bij het vijftiende A4-tje aan de orde. Een tip voor degenen die de rest wel geloven. De titels geven ook houvast wat je wel en niet wilt lezen.

0 Selectief geheugen

Tegen iedereen die het horen wil, verkondig ik dat ik nooit iets had en een ziekenhuis niet van binnen ken. Nou vooruit, ik moest voor het trekken van een verstandskies naar een kaakchirurg in het ziekenhuis. Die “operatie” is me bijgebleven. Zijn moeite om mijn verstandskies te verwijderen zie, hoor en voel ik nog. Hij plaatste een schoen tegen de tandartsstoel en ging aan de tang hangen. Het gekraak in mijn kaak voelde ik van mijn hoofd tot in mijn voeten. Wat ik me ook herinner, is dat “het betreden van het ziekenhuis” duurder was dan het trekken van de kies.

Ik kan in mijn dossier inloggen en zie (beperkt, geen details) wat mijn ziekenhuisverleden inhoudt. Een operatie van 29 jaar geleden (1990); in 1996 een consult op dezelfde afdeling en in 2005 een bezoek. Het dossier geeft geen verdere aanduiding hebben en ik zit verbaasd naar al die ziekenhuisbezoeken te kijken. Die heb ik verdrongen. Ah, een gebroken sleutelbeen in 1996. Ik weet het weer. Van mijn racefiets gevallen. Ik viel voor een bollenschuur waar een boer aan het werk was. Een van de fietsers vroeg aan de boer of hij me naar het ziekenhuis wilde rijden. De boer keek even op en tikte nog net niet op zijn voorhoofd. Voor ik bij mijn positieven was, had een andere bereidwillige fietser 112 gebeld. Per ambulance naar het ziekenhuis. Het ritje van tien minuten was 800 gulden , nog duurder dan “het betreden van het ziekenhuis”. De verzekering vergoedde niet. Een arts zette de botten tegen elkaar.
‘U houdt er wel een knobbel aan over. Uw jurk met die boothals kunt u niet meer dragen.’
Misschien een standaardgrapje tegen mensen die hij helpt met een gebroken sleutelbeen.
‘Heel jammer, ik heb net een nieuwe jurk gekocht.’
Voor de terugweg Merietje gebeld om me op te halen. Een vriend die een keer in de tien jaar spontaan langskomt, was er die avond.
‘Je stond nogal zwakjes met je mitella te wachten’, zei Merietje.
Profs rijden geloof ik gewoon door.
In 1990 schoot mijn biceps los. Ik had drie weken in de tuin gegraven. Merietje vond een vijver wel leuk. Een van 7 x 3 x 0,5 meter is 10 kuub zand verplaatsen. Dat kan niet in een keer. Die berg moet herhaaldelijk verplaatst. Na gedane arbeid ga ik ter ontspanning op een zondagmiddag tennissen. Mijn rechter biceps had zich in die weken niet kunnen herstellen en was “verouderd”. De spier had een aanhechting als een bros elastiekje dat onder de druk van een slag knapte. Het leek wel of de tennisbal ineens boven mijn elleboog zat. Onder de nieuwsgierige kijkers was een vriendin, arts, die snel ingreep. Te lang wachten betekende dat ik mijn biceps kwijt was. Ik zat kort daarop in het LUMC en bleek een bijzonderheid. Artsen riepen anderen om het fenomeen te aanschouwen. Of ze een foto van mijn arm mochten maken, voor studiedoeleinden? En of ik gegeten had (nee); een gebit had (nee). Ik kon direct onder het mes. Wilde ik dat? (ja). Geen biceps in je rechterarm leek me niet handig.
De operatie in juni 2019 verdring ik niet meer. (B. 22 mei 2019)

01 Een vapeurtje

Eind november begin december op een koude ochtend sta ik plots stil met mijn racefiets. Het is ongeveer half tien, twee graden en er staat een noordenwindje. Ik heb langer uit staan hijgen, hangend over mijn stuur dan ik vanaf huis heb gefietst. Dat doe ik op een zijweggetje, niet dat ik op het fietspad in de weg sta, maar ik zie er wel uit alsof een passant me moet helpen. Ook op dat zijweggetje hoor ik ineens ‘Gaat het?’ en naast me staat een wandelaar. ‘Nou nee’, zeg ik maar eerlijk. Ik kan moeilijk zeggen: ‘Niks aan de hand, ik denk even na.’ Fransen zeggen op hun sterfbed dat het wel gaat als een bezoeker vraagt hoe het met haar/hem/het is. Maar ik ben geen Fransman. En geen Duitser. Die viel in de duinen in een greppel naast het fietspad en toen ik naderde begon hij te schreeuwen: ‘Alles in Ordnung’. Ik heb inmiddels weer genoeg lucht om de wandelaar te antwoorden. Hij vertelt dat hij niet meer fietst. Hij laat doorschemeren een soort wielercarrière te hebben gehad, maar dat zijn gestel fietsen nu niet meer toestaat. Dus wandelt hij. ‘Doe rustig aan’, zegt hij als afscheid. Dat doe ik zeker, want anders kom ik niet thuis. Ik begrijp dat er iets lelijk fout is gegaan, maar op het zijweggetje heb ik de wind in de rug en dan gaat rustig fietsen ongeveer vanzelf. Voel me weer gewoon, niet te gek doen, dan is er niks aan de hand.

In mijn herinnering ben ik meteen naar de huisarts gegaan. In mijn agenda staat begin januari. Ik heb het lelijke signaal niet verdrongen, maar ik had geen zin om in de decembermaand een bal aan het rollen te brengen. Dat voelde ik aan mijn water. Wat ik Merietje verteld heb, weet ik niet meer zeker. Maar geen paniekverhaal anders had ik al voor Sinterklaas bij de huisarts gezeten. Nu ging ik tien januari.
De decembermaand niet meer gefietst en verder rustig aan gedaan. Wel getennist in de hal. Geen koude lucht, geen tegenwind en dan kan ineens weer meer. Ik hield me wel in met snel ballen willen pakken en bij een servicebeurt begon ik geleidelijk aan minder lucht te krijgen.

Mijn huisarts M. is de zoon van mijn ‘oude’ huisarts die gelijk met mij in Sassenheim ging wonen en waar ik zelden naar toe ben geweest. M. is een paar jaar ouder dan Robbert, dus zeg ik dat ik hem maar tutoyeer en dat hij dat mij ook moet doen. Hij vindt dat prima en daarna krijgt hij ‘je’ niet meer over zijn lippen. Hij vraagt of ik pijn op mijn borst had. Ik kan het me niet herinneren, dus dat zal dan wel niet. Wat ik me heel goed herinner is, dat ik ineens mijn benen niet meer kon bewegen. Geen trap kon ik meer doen. Een hele vreemde ervaring die me daarom bij is gebleven. (B. 3 aug 2019).

02 Een druk dagje

2 Drukke dagen in januari

Tien januari zat ik bij de huisarts. Mijn verhaal doet hem vermoeden dat het om een hartritmestoornis is. Hij laat een hartfilmpje maken en ziet dat het stroompje dat het hart moet stimuleren te kloppen niet regelmatig is. Als het een hartritmestoornis is dan zou een reset voldoende kunnen zijn. Hij laat een hartfilmpje maken dat zijn vermoeden bevestigt. En ik moet meteen bloedverdunners halen. Hij maakt wel een afspraak met een cardioloog voor verder onderzoek. Over twee weken moet ik naar het Alrijne in Leiderdorp.
Diezelfde week zit ik niet alleen bij de huisarts maar ook bij mijn tandarts. Er valt een vulling uit een kies en ik kan direct komen, want ik vrees dat ik anders de kies kwijtraak. Mijn tandarts, een kordate dame, doet er een nieuwe vulling in, maar zegt dat de kies zwak is.

In januari zijn Merietje en ik druk met de voorbereiding van de verjaardag van Merietje begin februari. Op de dag dat we naar de locatie van haar verjaardag gaan voor een definitieve regeling is de batterij van de mobiele telefoon van Merietje leeg. Het scherm geeft rode en groene tekst in een formaat dat ik alleen met een vergrootglas kan lezen. De mobiele telefoon moeten we weer aan de praat krijgen, omdat die nodig is voor foto’s voor de uitnodiging van de verjaardag. Pogingen duren  zeker twee uur en ruzie blijft dus niet uit, want de spanning loopt op. ‘s Middags om twee uur hebben we een afspraak met de heren van het museum de Toverlantaren. De besprekingen verlopen niet erg vlot. Directeur Henk had toezeggingen gedaan die de andere directeur te ver vond gaan. ‘We zijn geen horecabedrijf’. Het duurde even voor we een compromis hadden en dat was hard nodig, want de tijd drong en tijd en zin om een nieuwe locatie te zoeken hadden we niet. We hadden de komende weken genoeg aan ons hoofd. Het rijbewijs van Merietje dat het CBR moest verlengen en dat op haar verjaardag afloopt, was nog niet binnen en daar moesten we achteraan; we hadden een afspraak met een KPN-monteur die een nieuw alarm kwam installeren want KPN onderhield niet langer de alarmlijn; een taxateur van de gemeente kwam langs voor de taxatie van de waarde van het huis in verband met ons bezwaar over de WOZ-waarde. En ik had een staaroperatie enkele dagen voor de verjaardag.
Na wat geven en nemen hadden we de dwarsliggende directeur van de Toverlantaren overgehaald en maakten we foto’s van Merietje voor het pand. Thuis moest ik de foto’s over te zetten van haar mobiele telefoon naar de kaart met de uitnodiging op de computer. Foto’s kwamen maar half over en waar dat aan lag: geen idee. Voordat foto en tekst de goedkeuring van de schat konden wegdragen, was half elf ’s avonds. (B.5 aug 2019).

 03 Nog een druk dagje in januari

 

Op 22 januari om een uur of elf komt een monteur van KPN langs voor de installatie van het nieuwe alarmsysteem. Hij blijkt een vitaal onderdeel niet meegekregen te hebben. Op een nieuwe afspraak zitten we niet te wachten. Hij is even verbaasd als wij en put zich uit in excuses. Gelukkig rijdt een collega in de buurt rond die het onderdeel bij zich heeft. Het duurt even voor hij er is, maar beter dan een nieuwe afspraak. Voor de  installatie zijn er twee mogelijkheden: een simpele en een onuitvoerbare. Merietje kiest voor de onuitvoerbare. Dat betekent dat het alarm in de kast achter de voordeur moet komen, maar dat de monteur een leiding moet leggen van de eerste verdieping waar mijn router achter mijn computer staat. Dat betekent door de dikke betonnen vloer van de eerste verdieping, de dikke betonnen vloer van de begane grond om via de kruipruimte naar de kast te komen. Want het moet wel netjes en geen draden over de trap en langs plinten. De monteur heeft alleen een klein boortje bij zich om zijn apparaat aan een muur te bevestigen en de kruipruimte gaat ie al helemaal niet in. De simpele optie is dat de monteur het apparaat aan de muur naast de router bevestigt en met een draad van nog geen halve meter verbindt. De monteur laat de keus aan ons over, maar de optie van Merietje vergt ingrepen die hij niet uitvoert, dus een nieuwe afspraak zal nodig zijn. Uiteindelijk geeft ze toe, want zegt de monteur, het apparaat dat gaat gillen zit alleen bij juweliers en bedrijven direct achter de voordeur. Voor particulieren is dat niet nodig. Als het alarm op de eerste verdieping gaat loeien, is dat luid genoeg.

Dat is dan opgelost en de installatie zou daarna snel gepiept kunnen zijn. Het alarm is nu snel geïnstalleerd, maar een van de brandmelders geeft geen signaal. De monteur is hardnekkig uren bezig om dezelfde procedure te volgen in de hoop dat alles dan wel werkt. Hij zit op de grond achter mijn bureau, ik zit op een stoel voor mijn bureau en verbaas me over zijn geduld en vasthoudendheid. Het is een zeer vriendelijke en klantgerichte Marokkaan, of Nederlander met een allochtone achtergrond of hoe zeg ik dat correct. Naar mijn idee is de brandmelder – nieuw – gewoon stuk of werkt in ieder geval niet mee. Uiteindelijk geeft de monteur het op en plaatst een nieuwe melder en alles werkt. Ondanks de simpele optie is inmiddels kwart over vijf. Toch gaat hij niet weg alvorens nog eens wat procedures met ons langs te lopen. Hij vertrekt gelukkig op tijd, want Merietje wil ‘s avonds bridgen en dus niet te laat eten. Het was weer een heel dagje en hoewel ik de hele dag niets kon doen, was ik moe. (B. 5 aug 2019)

04 Een ongelukje komt nooit alleen

 04 De laatste dagen van januari

De 25e januari gaan Merietje en ik naar de afspraak met de cardioloog in het Alrijne in Leiden. In de wachtkamer zit een schaatser, poolgenoot, die het schaatsen heeft opgegeven. Als ik fietste zag ik hem af en toe wandelen en zwaaiden we naar elkaar. Hij is ook met zijn vrouw en zegt dat het niet zo goed gaat. Hij heeft maanden in het ziekenhuis gelegen door een bacteriële infectie. Het gesprek is kort, een arts vraagt hem mee te komen.
De cardioloog neemt ruim de tijd voor ons gesprek. Evenals de huisarts gaat hij voorlopig uit van een hartritmestoornis, hoewel een ruis zou kunnen wijzen op een afwijking van een hartklep. Hij schrijft een medicijn voor om het ritme iets te verlagen.
Rond diezelfde weken lopen andere spanningen op, de verjaardag nadert en het rijbewijs komt niet binnen. Het CBR stuurt een brief dat het rijbewijs van Merietje verloopt, omdat ze geen actie ter verlenging heeft ondernomen. De brief met alle benodigde bescheiden die ze in december heeft gestuurd is dus niet behandeld. Pogingen om te achterhalen hoe dat zit, doet een mevrouw af met een geruststellende mededeling dat de brief van Merietje nog niet in behandeling is en het CBR daarom automatisch zo’n brief verstuurt. Merietje heeft spijt dat ze haar brief in december niet aangetekend heeft gestuurd. Na nog wat weken lukt opnieuw bellen niet meer. Er is voortdurend zo’n rij wachtenden voor haar dat ze het opgeeft. Ze besluit kopieën te maken en opnieuw een brief te sturen, nu aangetekend.
Merietje voelt zich de volgende niet goed en zaterdag de 26e blijft ze voor het eerst in 40 jaar in bed liggen. Ze voelt zich misselijk en ziek en laat een dokter komen. Ze heeft last van draaiduizeligheid dat te vergelijken is met zeeziekte. Je voelt je beroerd, maar heeft te maken met het evenwichtsorgaan en geen betrekking op gezondheid. Jaren eerder heb ik het ook gehad. Het komt van de ene seconde op de andere op. Ik was op weg naar een fietsafspraak en moest afstappen. Ben met een auto naar huis gebracht. Na bezoek van de dokter knapt Merietje weer op.
 
Januari is bijna om maar de 30e start mijn auto niet. Doet helemaal niets. Accu stuk. Ik heb geluk, niet omdat de accu stuk is, maar omdat hij het begeeft in de garage naast de Peugot van Merietje. Ik moet er niet aan denken dat ik op het parkeerdek van het Alrijne in Leiden in de dunne koude januariwind stil had gestaan. Met de startkabels rijd ik naar een garage waar de accu – zes jaar – stuk blijkt te zijn. Maar een ongelukje komt zelden alleen. We willen jaaroverzichten voor de belastingen printen, maar dat lukt ook niet. De toner van mijn printer is op, maar ik heb gelukkig nog een reservetoner. Dan begeeft de computer van Merietje het. Ik wil de batterij eruit halen voor een harde reset, maar dat lukt niet. In de winkel lukt het met veel moeite. Batterij stuk. Met de nieuwe batterij die de volgende dag komt, krijgen we haar computer nog niet aan de praat. Nieuwe batterij is ook stuk. (B. 6 aug 2019)

05 Nippertjes

Nippertjes eind januari, begin februari

De 7e februari is mijn staaroperatie. Ik ben van plan de bloedverdunner dagen tevoren niet in te nemen en hou mijn mond er verder over. Ik vrees dat er anders weer bureaucratisch gedoe is. De voorbereiding voor de operatie heeft lang genoeg geduurd om die in gevaar te brengen. Aan bureaucratisch gedoe ontsnap ik niet, want de 25e januari schrijft de cardioloog een medicijn voor en ik vergeet te zeggen dat ik binnenkort een staaroperatie heb. Het is vrijdag en ’s middags realiseer me ineens dat ik vergeten ben hem te vragen om mijn oogarts in te lichten. Ik bel zijn secretariaat en vraag dringend of zij de oogarts op tijd willen informeren. De cardioloog moet dat doen en aangeven dat het de operatie niet in de weg staat. De secretaresse antwoordt nogal pinnig: ‘Wij doen ons best.’ Meteen gaan alarmbellen bij mij rinkelen. Ik hoor: ‘Zak, krijg de kolere.’ Maandag de 28e bel ik weer en krijg god zij dank een andere secretaresse aan de lijn. Ze weet van niks, ziet geen aantekening van vrijdag, maar is een en al hulpvaardigheid. Ze loopt direct naar de cardioloog en na even wachten meldt ze dat ze zijn handtekening heeft en de brief op hetzelfde moment verstuurt. Ze wenst me sterkte en succes met de operatie.
De woensdag erop is niet alleen de accu van de Volvo stuk, maar breekt mijn gerepareerde kies. Donderdag zegt de tandarts dat het niet meer te redden is, ze moet hem trekken. Ik klaag dat ik geen kies meer over hou. Vier gezonde verstandskiezen moesten er eerder uit. Ik moet niet klagen. ‘Ach, deze zit ook achterin, en u houdt er nog genoeg over. Het valt heel erg mee.’
Vrijdag de eerste februari bel ik de oogarts en de secretaresse heeft geen brief van het Alrijne gekregen. Na het weekend moet ik beginnen met druppelen van mijn ogen ter voorbereiding. Dat weekend slaap ik geloof ik slecht, maar maandag 4 februari is de brief binnen. Merietje krijgt diezelfde maandag bericht dat haar rijbewijs is verlengd dat de zesde, haar verjaardag, verloopt. Ze haalt met een spoedprocedure bij de gemeente haar nieuwe rijbewijs, anders had ze me niet eens naar de staaroperatie kunnen rijden.
Diezelfde maandag om 16:00 uur naar het Alrijne voor een echo van het hart. Wanneer ik om kwart voor zes in de keuken achter de pannen sta, belt de cardioloog. Hij heeft iets ontdekt aan een hartklep en de oogarts moet weer geïnformeerd. De informatie staat de operatie niet in de weg, maar de oogarts moet het wel weten. Ik zeg dat dat de operatie voor de 7e gepland staat en een brief er een week over doet. Hij stuurt een fax. Pak van mijn hartje, dat er niet best aan toe is. (B. 6 aug. 2019)

06 Een cascade en weinig tijd

Een cascade van defecten in februari

De vijfde februari stuur ik in een opwelling mijn manuscript van een boek naar een uitgever. Rijbewijs binnen, brief op tijd bij de oogarts, dus hup met de geit. Wie weet wat er nog komt en tijd heb ik niet meer. Dat zeg ik tegen Merietje regelmatig als we weer iets uitstellen en zij beaamt dat, maar voor we beslissingen nemen zijn we vaak jaren verder.
De staaroperatie is de 7e februari en met de onzekerheid over haar rijbewijs begon Merietje te twijfelen aan de haalbaarheid van de viering van haar verjaardag. Ze vond het maar niks dat ik twee dagen na de staaroperatie alweer wilde autorijden. Ik had ervaring met een vorige operatie en herinnerde me dat na even wachten met een kopje koffie zelf rijden – met een oog – geen enkel probleem is. De kliniek raadt dit natuurlijk af, maar de volgende dag moet ik al naar de oogarts voor een voorlopig glas om het “zetten” van de lens te ondersteunen. Met steun van de zoon loopt de verjaardag prima, het afhuren voor een middag van een museum en de voorstelling van de heren was bijzonder en onderhoudend. Het is verbazingwekkend hoe nog maar kort geleden mensen met open mond naar bewegende beelden keken die toverlantarens produceerden via glasplaten.
De volgende week, de 14e februari, hebben we een afspraak met de cardioloog in het Alrijne. De cardioloog is mijn cardioloog en Alrijne is mijn ziekenhuis en dat heeft gevolgen die later aan het licht komen. De cardioloog neemt ruim de tijd voor het gesprek en geeft aan wat het voorlopige vermoeden is: naast het onregelmatig hartritme heb ik een lekkende hartklep, en enkele aderen zijn vernauwd. Een hartkatheterisatie moet meer informatie geven. Mijn huisarts heeft het over een ‘cascade’ aan defecten, want hij had gehoopt dat het bij een onregelmatig ritme zou blijven.
De dag erop, de 15e februari, heb ik een afspraak met Dennis bij Hoppe in Amsterdam, vriend sinds eind jaren 60. We zijn even oud, is na zijn promotie op gebied van kunstmatige intelligentie naar Silicon Valley geëmigreerd en hij heeft niet zoveel trek meer om nog naar Amsterdam te komen. Zijn grote vriendenkring is uitgedund en de bezoeken aan zijn dochter met haar twee kinderen vindt hij vermoeiend. Na onze pensionering hebben we een jaar of wat gepoogd een site over gezondheid te promoten, nog altijd zijn tijd vooruit en daarom mislukt. We zijn geen artsen en dat is een probleem. Samenwerking met artsen mislukte mede omdat ze snel resultaten wilden en gezinnen en geld nodig hadden. Na een jaar of vijf trof ik een arts die ons systeem beter vond dan van onze beste concurrent, maar hij wilde meteen de regie hebben. Ik dacht eindelijk in de haven te zijn en gaf het project op. Zie http://www.HealthCheck4Me.info
http://www.ConsultPlusArts.nl

We begonnen aan een nieuw project. Dennis maakte een site met een visie op de 20e eeuw waar ik aan meewerkte. (Zie http://rs6.risingnet.net/~ddcc/Tragedy/index.html). Het manuscript is een romaneske uitvoering van de inhoud. Pogingen om een serieuze artikel hierover aan de man te brengen, is mislukt en ik heb jaren gezocht naar een ‘verpakking’ om de boodschap over te brengen. Het manuscript is de uiteindelijke poging. (B. 8 aug 2019)

07 Hartkatheterisatie

Aan het eind van de maand, de 21e februari willen de artsen een longfoto en schrijven ze me in als hartpatiënt. De 28e controleert de oogarts hoe het met de operatie is gegaan. Als ik mijn linkeroog dichthoudt en naar een lichtpuntje kijk, zie ik dat verdwijnen en weer terug komen. ‘Oh, dat trekt wel weg’, zegt ze.
De volgende dag, het is inmiddels 1 maart, moet ik voor de hartkatheterisatie ’s morgens om 09:00 in het Alrijne in Leiderdorp zijn. Zo vroeg zijn, want het duurt de hele dag. Merietje brengt me en haalt me op als ik haar bel, waarschijnlijk halverwege de middag.
Tot mijn verbazing ben ik de laatste patiënt. Er zitten al twee dames en enkele mannen te wachten. Een enkele heeft de behandeling achter de rug en zit met een soort drukverband om de rechterpols. Om de paar uur komt een verpleegster de druk iets verlichten en als alles naar wens verloopt, mag de patiënt naar huis. De een na de ander moet in een rolstoel plaats nemen en komt na een klein kwartiertje terug. Fluitje van een cent. Leuke arts, doet dat even vlot. Ten slotte ben ik aan de beurt en lig ik op een tafel met allerlei apparatuur boven mijn borst die mijn hart op film vastlegt. De arts, een vriendelijke kleine mevrouw vertelt wat ze gaat doen. Verpleegkundigen doen iets aan de apparatuur en intussen voel ik haar vingers zacht drukkend aan mijn rechterpols. Ze zoekt de ader om een dunne draad in te brengen om het hart op film te krijgen. Ter afleiding vraagt ze iets en het gesprek komt snel op verslaafd zijn en zij vindt dat iemand daar niets aan kan doen. Ja, als iemand eenmaal te ver heen is, kan die er waarschijnlijk moeilijk nog iets aan doen, maar verslaafd raken doe je zelf. Daar was ze het niet mee eens. Ondertussen is ze dus nog steeds aan het voelen en ze begint te mompelen. Ze kan de ader niet vinden. Misschien toch via de lies, oppert ze hardop tegen de verpleegkundige. Ik zeg: ‘Nee hè.’ Want dat is een langduriger kwestie, met narcose zelfs en naar huis aan het eind van de middag is er niet bij. Tot mijn opluchting vraagt ze of mijn cardioloog in de buurt is en ja hij is er. Tien minuten later komt hij langs. Hij vraagt joviaal hoe het er mee staat en ik hou me in om te zeggen: ‘Nou kloten’. Tot mijn opluchting vindt hij de ader en wenst me succes.
De andere patiënten is niet ontgaan dat ik nogal lang wegblijf. Ze hebben geen van allen een moeilijk te vinden ader. Heel fijn, ik heb wel een moeilijk te vinden ader. Ik ben een lastige patiënt. De groep raakt aan de praat over van alles en nog wat, zelfs over politiek en ik hou me maar gedeisd. ’s Middags komt een mevrouw met een kar voor de lunch. Een meneer die door zijn omvang moeilijk loopt en wiens vrouw de hele dag bij hem is, vraagt de mevrouw het hemd van haar lijf. Beschuitje met… Heeft u  aardbeienjam? Een bruine boterham. Heeft u …? Enz. Dat noem ik nou een lastige patiënt.
In de loop van de dag verdwijnt de een na de ander naar huis. Ik lig alleen en rond half vijf stelt de aflossing zich voor. Ik kan eigenlijk weg, maar moet wachten tot zes uur. Mag het niet…? De verpleegkundige wiebelt met haar hoofd. Ik bel Merietje zo gauw ze weg is. (B. 10 aug 2019).

Hartkatheterisatie in maart

08 Schrijver in de dop

Voorlichtingsdag voor aanstaande auteurs

De cardioloog Tietge van het Alrijne belt woensdag de 13e na vijven. De aortahartklep lekt en er zijn enkele belangrijke aderen onder en langs het hart vernauwd. Donderdag de 21e moet ik me melden, niet bij hem in het Alrijne, maar in het LUMC. Daar voeren chirurgen hartoperaties uit.
De 19e komt de taxateur van de gemeente langs en ik leid hem rond. Hij belooft snel te bellen of hij ons verzoek inwilligt.

De 20e ga ik naar een voorlichting- en beoordelingsmiddag van de uitgever in Soest. Ik rij op de routeplanner van de Volvo waarin het adres van Roeland van Dam, een oude vriend van Merietje, is ingetikt die op een kilometer van de uitgever blijkt te wonen. Toch verdwaal ik. Met mijn nieuwe lensjes. Ik zie voor mijn gevoel puik, maar huisnummers op huizen aan mijn linkerzijde kan ik niet lezen. Ik stop en stap uit en vraag aan een meneer wat het nummer aan de overkant is. Hij ziet het wel, maar weet niet in welke richting of de nummers op of aflopen. Ik rij op goed geluk door en zie ineens vaandels met de naam van de uitgeverij.
Ze hadden zes à zeven auteurs waar ze wat in zagen, opgeroepen. Sommigen waren niet alleen, maar hadden iemand meegenomen, dus het was een heel gezelschap. De uitgeverij is gevestigd op de begane grond van een gebouw waarin allerlei bedrijven zijn gevestigd. Via een hal kom je in een grote open ruimte met recht voor je uit een batterij schermen met redacteuren en direct links aan de zijkant een grote tafel, een lees- en koffiehoek. In het midden staan bruin geverfde sinaasappelkisten met boeken die ze uitgeven en daarachter aan het eind van de zaal nog een hele rij schermen. Ik word vriendelijk en hartelijk welkom geheten door een redactrice. Ze wijst aan waar de koffie staat en nodigt me uit kennis te maken met de andere aanwezigen en vooral ook hun boeken te bekijken. De dag was vermoeiend. De gesprekken liepen niet echt vlot, en de boeken bevielen me al helemaal niet. Ik zag er geen normaal boek staan. Dat wil zeggen gewoon een boek zoals je verwacht in een boekwinkel op tafels te zien liggen of in kasten te zien staan. Alle formaten zag ik, behalve het formaat waarin ik hoop dat mijn tekst terecht komt.
De hele middag zitten we in een klein zaaltje waar een enthousiast en vlot tiepje – ze gaat de uitgeverij verlaten, geen wonder denk ik – ons voornamelijk onder de neus wrijft dat zij wel wat in ons zien, maar niemand ons kent en als we niet zelf aan de promotieslag gaan dan blijft dat ook zo. Ik krijg het ontzettend warm, want ik heb uit voorzorg een truitje onder mijn colbert aan. Ze leest de beoordelingen voor en iedereen klapt iedere keer enthousiast. Ik doe plichtmatig mee, want veel interesseert me geen bal. Dichtbundels, een boek over vrijmetselarij, het zal wel. Aan het eind deelt de schat contracten uit en wil ze ter afscheid van haar baan met ons op de foto. (B. 10 aug 2019).

Ik ben te herkennen als de enige die niet lacht of glimlacht.

09 Een eitje

Roeland en Merietje kennen elkaar al zo’n 50 jaar. Succesvolle jongen met drie zonen. Hij is meer dan stevig, gepromoveerd, heeft in Amerika gewoond en gewerkt en is onlangs benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Hij heeft een farmaceutisch bedrijf met 200 medewerkers uit het slop getrokken. De dag dat hij de orde kreeg was de dag dat collega’s hem uitzwaaiden. Vele vrienden, waaronder Merietje en ik waren ook uitgenodigd en we beleefden een dag zoals we niet eerder hebben meegemaakt. De hele dag gedronken en ’s avonds naar huis gereden. Nou ja, zo’n dag is heel lang. Een paar glaasje ’s middags, tijdens een boottochtje, en bij het diner.

Maar terug naar de uitgeverij. Aan het eind van de slopende dag met de potentiële auteurs rij ik naar Roeland die in de buurt woont. Hij heeft een week of vier, vijf geleden een open hartoperatie ondergaan. Over zijn borstbeen loopt een streep en hij heeft een steunkous aan.
‘Ik ben er ook aan’, zeg ik en gebruik de uitdrukking die hij heeft overgehouden van de tijd dat ie in België woonde en werkte. Als een Belg aan de beurt is, zegt hij: “Ik ben eraan.”
‘Maak je geen zorgen, een eitje.’
Ik zit niet te wachten op ellende of mislukkingen, maar “een eitje” is wel erg losjes. Gerda, zijn vrouw, komt wat later thuis. We zitten in hun tuinhuis, want de woonkamer staat vol dozen. Ze laten de keuken verbouwen. Gerda en hij zijn benieuwd naar het boek dat naar mijn inschatting wel begin augustus kan uitkomen.

De volgende dag gaan Merietje en ik naar het LUMC voor een gesprek over de katheterisatie. Robbert belt dat hij mee wil. We vragen Karolijn maar niet, ze woont verder weg. Ze schiet wel in haar wiek.
We kunnen wachten in een grote ruimte tussen twee gangen. Planten, aan beide gangkanten afgeschermd door werkplekken en zowaar een pingpongtafel. Geen kantine, maar een lunchplek voor artsen en studenten volgens mij. Robbert en ik hebben wat proberen te pingpongen. Ik heb het 40 jaar geleden voor het laatst gedaan met Merietje in Zweden. Iedere avond stak ik mijn arm uit de auto en riep “het regent” of er “zit regen in de lucht”. De zeer betaalbare hotels hebben een zwembad en een benedenverdieping met pingpongtafels en fitnesstoestellen. Het animo om in een wigwammetje te gaan liggen, was over.
Het gesprek met een vervanger van mijn cardioloog was uitgebreid en ik realiseer me niet eens dat dit gesprek de basis is voor mijn voorkeuren, wensen enz. Zoals de kennismaking met de eerste cardioloog betekent dat dat jouw cardioloog is. Vanzelfsprekendheden spreek je niet uit. (B. 10 aug 2019).

10 Voorbereiding op het einde

In enkele staten in de VS zijn de ziektekosten aardig teruggedrongen door familiale gesprekken over hoe te handelen bij het naderend einde van een familielid. Mevrouw Palin noemt dat doodscommissies. Familieleden zouden de betrokkene uit eigen belang kunnen beïnvloeden om eruit te stappen, belust op een erfenis of bang voor langdurige en dure zorg. Daar ga ik verder niet over strijden, want de ervaringen waren uitstekend. De familie bespreekt de situatie en wensen jaren met de huisarts, die als het er op aankomt geen verdeelde familie heeft over wat de beste behandeling is, of wat de betrokkene wil of had gewild als zij/hij het niet meer kan zeggen. Ik heb jaren naar aanleiding van vrienden die akelig wegzakten en trajecten ingingen die ik niet wil, dat proces bij Merietje aangekaart. Het is een onderwerp dat al snel reacties oproept als “nu liever niet.” of “nou is het wel genoeg”. De noodzakelijke ingreep is een goede aanleiding om een wilsverklaring op te stellen en de kinderen bij een bespreking te betrekken. Dat duurde wel even maar vrijdag 19 april zaten we dan met zijn vieren bij elkaar. De tekst had ik zowel aan de kinderen als de huisarts toegestuurd. De huisarts brandt zijn vingers niet aan euthanasie, maar belooft een palliatieve begeleiding op het moment dat ik dat wil. Karolijn, Robbert en Merietje hadden weinig bezwaren, behalve tegen mijn finale afscheid. Ik wil een prettig, nou prettig, ik wil een afscheid en dan gaarne zonder verdere omstanders het hoekje omgaan. Dat ziet niemand zitten.

Merietje riep op dit stagnerende moment dat ik een boek had geschreven. De reactie bleef uit en Merietje riep: ‘Zijn jullie dan niet trots?’ Robbert vroeg waarom hij dat boek zou moeten lezen. Ja, waarom zou iemand een bepaald boek kopen? Wil zij/hij wegdromen? Wil ze ervan leren? Wil ze een hart onder de riem of gewoon lachen? Dit leek me een goede vraag voor de flaptekst. Ouwe knar schrijft wat en waarom moet ik het lezen?

April was een rustige maand. De 23e om 10:00 uur nog even langs De Horsten voor een lenscontrole en daarna doorgereden naar Lou die aan het einde van de Laan van Meerdervoort in Den Haag woont bij Kijkduin. We wandelen enkele keren per jaar  langs het strand naar de zandmotor en de Argustoren. Dat hebben we niet gedaan. Op de parkeerplaats voor het winkelcentrum dat ter ziele is, komen zeer hoge gebouwen met uitzicht op zee. Ze staan wel pal voor de huidige flats die hun uitzicht kwijt zijn. Ik denk dat de waardedaling enorm is en wat te denken van de middenstand in het winkelcentrum? Jaren wilde mijn moedertje met familieleden op haar verjaardag daar bij een groot sfeervol Chinees restaurant eten. Gemeenten of het rijk willen financiële bijdragen van omwonenden als hun infrastructuur in hun buurt verbetert. Prima, maar dan ook een compensatie als mijn fraaie appartement zijn zeezicht kwijt is.

De volgende dag heb ik nieuwe brillenglazen besteld bij de opticien in het dorp. (B. 081019)

11 Spanningen

De 7e mei kan ik mijn brillen die al dagen klaar liggen, komen halen. Ik of wij waren niet te bereiken. Thuis wind ik me af en toe ergens over op en dit zou een mooie gelegenheid zijn. Hoezo onbereikbaar? Ik heb mijn mobiel permanent bij me, dag en nacht. Nou, hè? Maar dat doe ik dus niet, dat bewaar ik voor thuis.

Tijdens het gesprek met de vervangende cardioloog Van Brakel, de 21e maart, had deze half mei als een redelijke termijn gezien voor een ingreep waar we het in principe over eens zijn. Merietje kan minder goed tegen wachten in files en op een oproep dan ik. Ze maakt zich kwaad om andere zaken. Donderdag de 16e komt ze laat thuis van haar bridgeavond en vrijdagochtend is ze ziek. Spanningen om mij en het logeren in het weekend van de kinderen van Caroline en Robbert (Feetje en Rein). Rond 12:00 uur is het niet over. Ze heeft een druk op haar borst en wil naar de huisarts. Ik bel de huisarts en de verpleegkundige vraagt naar de reden. ‘Pijn op de borst’, zeg ik spontaan en meteen realiseer ik me dat dit zo ongeveer de ergste mededeling is die je kan doen. ‘Rustig blijven, de ambulance komt eraan’. Merietje is meteen boos. Ze ziet zich al naar een ziekenhuis vervoerd en ze wil alleen maar even naar de huisarts. Terwijl ze foetert en zelf de huisarts opnieuw belt, staat de ambulance voor de deur. Doortastende vakmensen, ze maken handig een hartfilmpje dat ze meteen doorsturen naar een cardioloog. ‘Niets aan de hand met het hart’, is de diagnose van de cardioloog. Kramp op de borst. Ik herken het meteen. Alweer 40 jaar geleden ging ik naar mijn huisarts als jongen van 35 en dacht dat ik aan mijn hart had. ‘Niks aan de hand, spierkrampen’, zei de vader van mijn huidige huisarts. Ik ben vanaf die tijd dwangmatig gaan joggen om overdreven spanningen te voorkomen. Liever een gezonde vermoeidheid dan krampen op mijn borst.
Merietje is meteen genezen, de spanning valt weg. Haar bloeddruk is veel te hoog, maar dat weet ze al jaren. Ze zit mij wel achter de vodden voor mijn bestwil, maar ik doe dat niet bij haar. Ze doet wel meer niet, waarop ze steevast zegt: ‘dat weet ik’. Weten is niet genoeg. Een emotie moet je tot actie bewegen.
Maar nu het dilemma: kunnen de kleinkinderen komen logeren? Nou liever niet deze vrijdag, maar zaterdagochtend kunnen ze wel gebracht en zondag weer opgehaald. Het is geen ramp wat betreft oppas, want een activiteit van Caroline vrijdagavond gaat niet door. De kinderen vinden het wel erg jammer dat ze nog een dagje moeten wachten. (B. 10 aug 2019)

12 De voorlichtingsdag

De 20e mei moet ik als patiënt op de wachtlijst voor een hartoperatie naar een voorlichtingsdag. Ik lees alle boekjes en folders nog eens door. Dat had wel het nadeel dat ik de hele dag niets nieuws heb gehoord. Een opnameprocedure staat uitvoerig beschreven en die vertelt een verpleegkundige via een power point presentatie nog eens. ‘U krijgt als we u opnemen een pilletje om te slapen, anders heeft u misschien een onrustige nacht voor de operatie.’ Ik zeg dat ik altijd en overal kan slapen en niet vermoed dat ik ineens ga liggen woelen. ‘Nou dan neemt u dat niet’, zegt de verpleegkundige, met een zweem van “laat maar kletsen.”
De dag bestaat niet alleen uit voorlichting, maar ook uit onderzoeken. Weer een hartfilmpje, weer een longfoto, weer een urine- en bloedonderzoek, een test hoe geestelijk gezond je bent en overal rijen mensen en veel en lang wachten. Tijd om te lunchen is er niet, maar Merietje had een paar boterhammen meegenomen. Een verpleegkundige laat  me de hele dag van de ene naar de andere afdeling rollen, want de weg vinden en de afstanden vallen tegen. Tegen het einde mag de patiënt zelf allerlei persoonlijke informatie op een computer invullen. Inloggen of wat daarvoor doorgaat, is niet vanzelfsprekend, maar na enig zoeken lukt het.

Ten slotte hebben we een gesprek met een chirurg. Nee ik opereer u waarschijnlijk niet. We weten pas wie dat gaat doen als we u oproepen. Van de hele dag bevat dit gesprek het enige nieuwe wat betreft informatie. De operatie bespreekt hij niet aan de hand van een formulier met wensen dat ik thuis heb ingevuld en waarvan ik een uitdraai bij me heb. Het formulier is handig en als ik geen wensen zou hebben ingevuld “kunt u dit met de chirurg alsnog doen”, staat in de folder. Ik vergeet het helaas. Een biologische klep, enkele omleidingen zijn de belangrijkste beslissingen. Onzeker is nog een extra behandeling om het hartritme regelmatig te krijgen. Of ze dit doen is afhankelijk van de uitkomst van de onderzoeken en bespreekt het hele team. Mijn conditie laat wel extra operatietijd toe, maar een kwartier is een kwartier. En de datum? We krijgen voorlopige weken vanaf half juni. Een maand na half mei. Hij helpt ons uit de droom: ook die in juni die zijn niet hard.

Vooruit, ik hou me de weken in mei bezig met het tweemaal doorlopen van mijn manuscript dat ik “foutloos” moet aanleveren. Een vriendin van Merietje, een lerares Nederlands is als eerste een keer door de tekst gegaan en heeft gouden tips. Op 250 pagina’s staan gemiddeld zo’n vier opmerkingen. De meeste opmerkingen spreken voor zich, maar bij sommige is een beslissing lastig. Zo is de correctie nog een hele klus.(B. 10 aug. 2019).

13 Mieren en oproep

Tegen het einde van juni lopen er ineens mieren in de keuken. Als ik op borsthoogte een la opentrek zie ik de oorzaak: op een houten bord staan potten met zoet beleg: de jam voor Merie, mijn Engels marmelade, appelstroop en honing. De weg van de keukendeur tot de la is lang en ik ben niet blij. Al jaren waarschuw ik Merietje voor mieren, maar die laat haar mes met appelstroop op het aanrecht liggen. Ze weet dat het verstandiger is het mes schoon te maken, maar de emotionele aanleiding was er nooit. Tot nu. Uit ervaring weet ik hoe hardnekkig mieren blijven terugkomen. Wekenlang staan de potten in een laagje water en de keuken maak ik iedere avond zo schoon mogelijk. Toch hollen ze rond. Als ik ’s nachts beneden kom zie ik er een enkele lopen, maar als ik voorwerpen verplaats zoeken veel een goed heenkomen. ’s Morgens hetzelfde tafereel. Merietje hoort dat buren en overburen ook last van mieren hebben, met een duidelijk wenk dat de overlast aan de mieren ligt en niet aan haar. Het warme weer en een plaag.

Ik zit sinds al vele donderdagmiddagen bij de telefoons – de huistelefoon en mijn mobiel – tussen 14:00 en 16:00 uur vergeefs te wachten. Als het LUMC mij oproept is dat op een donderdag voor opname de volgende dinsdag. Na de voorlichtingsdag bel ik maar eens een keer en een meelevende mevrouw van de planning doet er alles aan om mij gerust te stellen.. Ze vergeten mij niet, ik zit in de planning, maar thuiswachtenden moeten plaats maken voor spoedgevallen en mensen in bedden. Mijn comfortabele positie thuis en relatief goede fysieke situatie zit me inde weg. Vrienden mailen regelmatig of ik al geopereerd ben en hoe het herstel gaat. Als ik mijn wachtervaring vertel, komt er een oplossing. Het buitenland. Goed en goedkoop, ik blij en de verzekeraar. Medische gegevens even doorseinen en huppekidee. Dat laatste lijkt me iets te eenvoudig als ik bedenk wat er voor komt kijken voor een team van artsen tot een besluit komt voor de operatie en ze voorbereid willen zijn op situaties tijdens de operatie. En verder ben ik na lang varen eindelijk in de haven en dan zou ik nu omdraaien en naar een ander haven varen, waar ze me niet kennen? Geen denken aan. The point of no return is allang voorbij. Ze zijn het er mee eens.

De 4e juli, een donderdag, zit ik in de tuin met twee telefoons een extra klok om de tijd in de gaten te houden en wat leesvoer. En verdomd als het niet waar is, even na twee uur gaat de telefoon. Aanstaande dinsdag willen we u nuchter zien in het LUMC. Yes! (B. 15 aug 2019)

14 Begrafenis

Na een ziekte van vier jaar heeft een vriendin het opgegeven. Hele moeilijke jaren voor haar, haar man, kinderen en familie. Vooral als tussentijds het sein op groen staat en een half jaar later de verschijnselen terugkeren. Een maand voor mijn opname had ze afscheid had genomen van familie en kinderen. Maar weken later horen Merietje en ik niets, terwijl we in de veronderstelling zijn dat zo’n afscheid toch definitief is. Dat bleek niet het geval, een plotselinge opleving gaf iedereen nog een maand en die is uitgebuit. Maar dan is de koek toch op en de begrafenis maandag de 3e juli, een dag voor mijn opname. Een vriend uit Amsterdam mailt mij voor de mogelijkheid om tijdens de begrafenis tussen de verschillende locaties mee te mogen rijden. Hij en zijn vrouw komen met de trein en gaan naar de kerkdienst, maar vandaar naar het kerkhof wil hij en zijn vrouw verzekerd zijn van vervoer en liefst ook terug naar het station. Prima, mail ik terug. Daarna vraagt Merietje of een vriendin uit Sassenheim mee kan. Nou dat kan wel, een klein dametje en de vrouw van de vriend zeer slank, dus vijf mensen gaat makkelijk. Als de schaatsers, grote mannen erin kunnen, zij het met veel gesteun en geklaag, dan is dat geen probleem. Dan meldt zich nog een vriendin. Op de heenweg kan ze mee, maar na de kerkdienst gaan de vrienden uit Amsterdam voor. Geen bezwaar zegt Merietje, ik regel het wel.

Wat ik niet veel heb meegemaakt, is het afscheid thuis van de overledene. Familie en vrienden kunnen een laatste blik op haar werpen. Dat maakte ik voor het eerst enkele jaren geleden mee bij het overlijden van de buurman.

De dienst de volgende dag in de kerk leidde een deelneemster aan de filosofieclub. Een zeer persoonlijke dienst met een zee van bloemen, toespraken en bijzondere muziek.
Na de dienst staan de vriendinnen buiten bij het hek. Mijn auto staat recht tegenover het hek, vier stappen lopen. Ik ben wel een beetje trots dat ik daar zo handig sta. Merietje is al weg. Die heeft daarmee geregeld dat we met zijn vijven zijn. De dames kijken bedremmeld, ze hebben de regeling van Merietje niet begrepen. Ze denken dat we nog steeds met zijn zessen zijn en komen niet in beweging als ik ze uitnodig in te stappen. Het is me te ingewikkeld de situatie uit te leggen. In plaats daarvan sommeer ik ze in te stappen. Na bijna 15 jaar filosofie ben ik wel ouder, maar niet milder en wijzer.

De vriend uit Amsterdam komt niet opdagen als ik vanaf de begraafplaats naar het restaurant, de laatste locatie, wil rijden. Met een vriendin wacht ik tot de laatste bezoekers zijn vertrokken. Hij is met een ander meegegaan, maar waarschuwt mij niet. Mobiel niet te bereiken; in de kerk moesten we telefoons uitzetten. Hij heeft hem niet meer aangezet. Met zijn veronderstelling dat ik wel begrijp dat hij al weg is, schat hij mij te hoog in. Niet milder en wijzer, wel ongeduldiger, maar de lulligheid is hetzelfde. (B. 15 aug 2019).

15 Nuchter en slaappil

Dinsdagmiddag 9 juli melden Merietje en ik ons bij de afdeling in het LUMC. Ik krijg een kamer alleen, een bed en dat is het voorlopig. Eten is er niet meer bij. Merietje neemt afscheid

Het is nog vroeg, maar ik kleed me toch maar om en ga in het bed liggen. Zin om nog wat te lezen heb ik niet. En ik lig al gauw te suffen. Tot een jong Indonesisch meisje binnenkomt, zich voorstelt en naast mijn bed gaat zitten. Ze vertelt wat me te wachten staat. Wat ‘we’ gaan doen.

Mijn chirurg dr Sabrina Siregar

Dat ‘we’ neem ik niet letterlijk. Te jong, dus waarschijnlijk een verpleegkundige die komt vertellen hoe de operatie verloopt. De klep en de omleiding begrijp ik nog, maar de ablatie is me niet duidelijk. Ik herinner me vaag iets uit de informatie. ‘Uw hartritme is onregelmatig. Het hart trekt niet in een keer samen, we zien een meervoudige beweging bij het sluiten. De stroomstoot die de samentrekking veroorzaakt verspreidt zich en die moet …’ Ik probeer aan te geven dat ik het misschien begrijp. ‘Geconcentreerd worden’, vul ik aan. Nee dat is het niet. ‘We brengen littekens in de boezem aan waar de stroom niet doorheen kan en geleiden zo de stroomstoot.’ Minder spreiding denk ik, dus concentratie. Ze noemt het anders. Ook goed. Ze is geduldig en vriendelijk en ik zal niet een al te slimme indruk hebben gemaakt. Ze wenst me sterkte en succes.

Ik neem braaf het pilletje naast mijn bed en ben weg. Als ik wakker schiet, zie ik een klok. Tien over acht. Dat is dus laat, want ik had al lang op de operatiekamer moeten liggen. Twee verpleegkundigen komen naar me toe.
‘Hoe gaat het met u?’
‘Is het niet een beetje laat?’ vraag ik.
‘Wat bedoelt u?’
‘Ja, waar lig ik hier voor?’
‘Maar u bent al geopereerd.’
(B. 15 aug 2019).

16 Een slecht begin is het halve werk

Ik was al geopereerd. Waarom realiseerde ik me dat niet? Toen ze in 1990 mijn biceps weer vast maakten, werd ik naar een operatiekamer gereden en raakte ter plekke onder narcose. Ik verwachtte nu ook zoiets. Een ritje naar een OK en dan langzaam wegraken.

Ik merk nu ook hoe droog mijn mond is, dat ik een enorme dorst heb  en ik moeilijk praat. De jonge dames blijken kordaat, maar wel een beetje streng.
‘U moet niet te veel drinken’, klinkt niet gezellig als je omkomt van de dorst.
Van een handdoek maakten ze een rol die ik tegen mijn borst kan drukken als ik moet hoesten en van lappen verband een touw dat ze aan het voeteneinde vastmaakten en waarmee me ik me zo snel mogelijk zelf moest optrekken. Ik voelde me wat overrompeld en toen ze controleerden hoe mijn geestelijke gesteldheid was, kwamen de antwoorden boven die ik tijdens het fietsen gaf. Na een klim waar ik altijd als laatste arriveerde vroegen de wachtenden: ‘Bert, weet je hoe je heet?’ Waarop ik antwoordde: ‘Jongens, daar kom ik nog op.’ Nu hoorde ik vragen in die trant als ‘wat is u uw geboortedatum ?’ en ‘wat voor dag is het vandaag?’ Ik aarzelde even en bovendien merkte ik dat voor ik kon spreken ik mijn keel moest schrapen. Mijn traagheid was een teken van geestelijke zwakte dat ik bevestigde toen ik zei: ‘Daar kom ik nog wel op.’ Later hoorde ik dat ze Merietje hadden gebeld met de mededeling dat ik niet helder was.

Ik was helder genoeg om me te ergeren aan mijn buurman die ik niet kon zien door een gordijn. Hij luisterde naar een verslag van de Tour de France, net niet te verstaan. Al 50 jaar heb ik een hekel aan dergelijke radioverslagen, ook van voetbal. Maar mijn geestelijke zwakte bleek zijn voordelen te hebben. Ik werd halverwege de middag naar de afdeling gebracht waar ze hartpatiënten de eerste dagen na de operatie observeren. Het leek de verplegers beter als ze mij goed in de gaten konden houden en ik kreeg een eigen kamer tegenover een balie waar dag en nacht verpleegkundigen aanwezig zijn. Heerlijk, weg van die man met zijn radiootje en een eigen stille kamer. Het enige nadeel is dat eenpersoonskamers geen eigen plee en douche hebben, maar daar kwam ik pas later achter.

Had ik nou last van de operatie? Geen enkele, behalve dat ik me zwak voel, vol bedrading zit, waardoor maneuvreren voorzichtig moet. Zo’n bijzettafeltje op wieltjes dat met een zuchtje rolt, kreeg ik niet in beweging toen ik het naar me toe wilde trekken. De kracht van een 90-jarige.
Waar ik wel last van had, waren rare dromen, helaas geen pikante, maar vermoeiende. Ik had een nacht de financiële zorg over een aantal kleine voetbalclubs die failliet dreigeden te gaan. ’s Morgens voelde ik me niet uitgerust, omdat ik de hele nacht had liggen piekeren over zaken waar ik geen bal verstand van heb.

Je moet behoorlijk fit zijn om de routine van een ziekenhuis te doorstaan. Voor dag en dauw beginnen de metingen en vanaf dat moment ontbijt, vragen wat je ’s avonds wil eten, een fysiotherapeute wil dat je oefeningen doet en die ook laat zien, opnieuw metingen, bezoek, enz. Het ouderwetse wassen is vervangen door een doekje met ontsmetting. Water en bakken en handdoeken komen er niet aan te pas. Later kon ik me wat ouderwets wassen bij een wastafel in de hoek van de kamer, maar met nog flink wat draden aan je lijf, is dat een heel gedoe. Dit alles afgezien van ongemakken als niet kunnen plassen (of dat gevoel hebben, want er zit een luchtbel in de slang van de katheter), ik bang ben in bed te poepen, maar dat is schijn, want ik heb nog nauwelijks gegeten. Iedereen is vriendelijk, de verzorging intensief. Er valt dus helemaal niets te klagen. (B. 16 aug 2019)

17 Puike verzorging, maar toch graag weg

Het gaat iedere dag een beetje beter. De ziekenhuisroutine went wel niet, maar is met de dag draaglijker. De verpleegkundigen zijn veelal jong, aardig en hebben bijna allemaal opgestoken haar en aantrekkelijk. Of  ik vind blonde schatten met grijsgroene ogen die prettig lachen en vragen hoe het gaat al gauw aantrekkelijk. Niet aantrekkelijk is een bleke magere mevrouw met grijs haar en een spits gezicht die als oefening door de gang loopt en mijn kamer passeert. Ze loopt  als een van de weinigen zonder rollator, maar moet wel een kastje in haar hand houden dat haar hartslag registreert. Ik kom door haar op het idee om te vragen of een rollator verplicht is. Ik krijg zo’n ding zonder commentaar, en een dag loop ik er mee. Het is bovendien wel handig om het kastje op te leggen. Maar nadat ik haar had gezien vroeg ik, of dat moest. En het kastje kan ik in mijn broekzak kwijt. ‘Nee, hoor, als u denkt alleen te kunnen lopen, mag dat. Wilt u dat ik met u meeloop?’ Dat een verpleegkundige met me meeloopt, hoeft voor mij al helemaal niet. ‘Je hebt wel wat beters te doen.’ Ik kan het ‘u’ moeilijk over mijn lippen krijgen merk ik. Het zijn meisjes de helft jonger dan Karolijn. Ze vinden het hopelijk niet erg. Ik vraag of ik mijn wandelingetje wat mag uitbreiden en dat is goed. Ik kan via deuren naar een volgende gang en met een ruimere boog weer terug naar mijn kamer. Bovendien loop ik langs kamers waar niemand ligt en waar ik naar de plee kan.

Op een dag zijn alle kamers bezet en moet ik ergens anders een plee zien te vinden. Ik kom de magere mevrouw tegen. Ik knik en ze vraagt ‘Zoekt u iets?’ of misschien zei ze ‘Wat doet u hier?’ Ik antwoord niet direct, want ik schraap mijn hese keel. Ze zegt: ‘Zegt u het maar, hoor.’ Dat lijkt allemaal nog aardig als ik het zo schrijf, maar dat is ze helemaal niet. Dat ‘zegt u het maar, hoor’ klinkt alsof ik debiel ben. Eindelijk zeg ik: ‘Ik zoek een plee’. ‘Oh, maar u mag hier helemaal niet komen.’ Mijn geduld is direct op. Idioot mens, patiënt, leest me de les. ‘Ik loop hier legaal en zoek een plee.’ Ik snauw zo goed mogelijk. ‘Nou, dan loop ik legaal met u mee.’ Ik praat niet zo snel als ik wil, maar denk: doe dat vooral niet. We komen bij een balie en ze zegt: ‘Ik zal het voor u vragen.’ Dat hoeft niet mens, wil ik roepen. Mijn verpleegkundige van die dag komt naar voren en ik steek mijn beide armen blij in de lucht en roep: ‘Aaaaah!’ Wat heerlijk dat ik je zie, kan ik niet zo snel zeggen. Zij doet ook haar armen omhoog en roept: ‘Mijnheer Erwich’. Ik val haar nog net niet in de armen, maar ben de mevrouw vergeten. ‘Ik zoek een plee. De kamers zijn allemaal bezet.’ ‘Ik loop wel even met u mee hoor.’ De mevrouw niet meer gezien. (B. 17 aug 2019)

18 Zekerheid

De plee ligt tegenover de kamer waar de introductiedag is voor de mensen die snel aan de beurt zijn voor een operatie. Ik herken ineens de gang en de kamer. Het is ook de kamer waar een ijskast staat met de frisdrank die Karolijn heeft meegenomen. Daar tegenover is een plee voor invaliden. Op de deur is een papier geplakt waarop met koeienletters het verzoek om de deur te sluiten. De deur staat altijd open. Het is een grote ruimte waar rolstoelen staan en allerlei apparatuur naast een plee. Ik ga wel, en heb het idee dat ik zeer nodig moet, maar eenmaal gezeten, verdwijnt iedere aandrang.

Op een dag komt een grote, stevige mevrouw naar me toe en stelt zich voor. Een chirurg, ik hoor het niet, maar die zijn te herkennen aan de gedecideerdheid van hun optreden. Ze is heel vriendelijk, vraagt hoe het is en zegt dat ze de volgende dag enkele draden komt verwijderen. Vriendelijk maar zeer kordaat. De volgende dag komt de aan mijn tafel zitten met wat spullen en vraagt op ik de rand van mijn bed wil gaan zitten en mijn pyjama wil uitdoen. De verpleegkundigen kondigen aan dat ze met hun koude handen aan mijn warme lijf moeten komen als ze iets moeten doen. ‘Heerlijk’, zeg ik. De mevrouw pakt  een verbandgaasje en slaat dat zonder commentaar op mijn bast. Het is ijs- en ijskoud en ze zegt achteloos: ‘Blaas even op de rug van je hand’. Waarna ze met een snelle beweging een bloederige draad verwijdert. Ik ga even door de grond. ‘Ja, dit was een stevige. Nou, nog twee.’ Nu ben ik voorbereid op het gaasje en de handeling. Het zijn de enige momenten dat ik iets voel van de operatie. ‘Dat was het. Goedemiddag.’

Woensdag de 11e juli was de operatie, donderdag de 12e ben ik wakker en de maandagmiddag de 16e denk ik dat ik wel weg kan. Ik ben lekker als kip en fit als een aap, dus… Rond een uur of vijf doen artsen hun ronde. Ik voel dat ze niet meer aan mij toekomen en vraag een verpleegkundige of hij bij de artsen wil informeren hoe het met mij staat. Hij informeert en komt terug met de mededeling dat het vrijwel zeker is dat ik dinsdag weg kan. De volgende ochtend komt de stevige dame me vertellen dat ik 1,5 kilo te zwaar ben. Wat ze een goed gewicht vinden, meten ze af aan het gewicht bij binnenkomst. Dat was 77 kg en 80 zouden ze goed hebben gevonden, maar 81,5 is ne te veel. Ik houd vocht vast. Ze zegt dat in alle gevallen dat vochtverlies in de loop van de dag wel zal plaatsvinden en ik mijn goede gewicht zal hebben, maar dat willen ze graag zien. ‘Het is zeker dat ik vochtverlies en dus eigenlijk weg kan,’ zeg ik. ‘Eigenlijk wel’, zegt ze, ‘maar die zekerheid willen we zien. Goedemorgen.’ De meelevende verpleegkundige mompelt iets over gevolgen voor het hart als je te zwaar bent en… ’Daar heeft ze niets over gezegd. Of misschien heb ik het niet gehoord’, zeg ik. De verpleegkundige is verbaasd en twee tellen later zit er een arts, een jonge vrouw aan mijn tafel. Ze vertelt uitvoerig wat de reden is dat ze me nog niet naar huis laten gaan. Het hart kan iets uitzetten en een andere klep daardoor iets gaan lekken. Dat verdwijnt als ik vochtverlies. Een aanvulling die de chirurg in haar uitleg maar heeft overgeslagen. Het gaat om het vochtverlies.

‘s Middags belt Nico. ‘Kan ik je bezoeken, Bertus?’ ‘Gezellig, Nico. Tot straks.’ De verpleegkundige komt langs en zegt dat ze hun best doen om me naar het Alrijne ziekenhuis in Leiderdorp over te brengen. Dat lijkt me nogal omslachtig, ik kan thuis ook gewicht verliezen. Ja, ja, zekerheid. Ik bel Nico dat ik waarschijnlijk weg ben. Dan meldt de verpleegkundige dat het Alrijne geen bed vrij heeft. Ik bel Nico. ‘Je kan komen, ik lig hier vanmiddag nog.’ Als Nico er is, gaan we naar een kamertje voor bezoekers. Daar komt de verpleegkundige vertellen dat er een bed vrij is en de ambulance er is. ‘Dat is snel’, zeg ik, ‘meestal moet ik een uurtje wachten bij een afspraak. Kunnen die jongens niet een halfuurtje koffie drinken?’ Nee, ze staan klaar met de brancard. Ik had al mijn spullen in een papieren tasje gepakt voor een eventueel vertrek, dus ik kan zo mee. (B. 18 aug 2019)

19 In het Alrijne

Het ritje in de ambulance is gezellig. Een van de mannen zit bij mij. Hij rijdt niet, dat is de vaste verdeling. Van alles besproken en ik herinner me weinig. Het valt me op hoe vriendelijk ze zijn. Volgens mij is hier een behoorlijke winst geboekt in 50 jaar. Als student heb ik een maandje in een ziekenhuis gewerkt als ‘broeder’ zoals dat heette. De behandeling was goedmoedig, maar afhankelijk van de verpleegster. Een oudere man barstte in snikken uit toen ik een praatje met hem maakte. Hij werd met ‘opa’ aangesproken door de verpleegster. ‘Ik ben haar opa niet.’ De behoefte om iets kwijt te kunnen was groot. Niet alleen nu, maar ook toen renden de verplegers en verpleegsters heen en weer, terwijl de patiënten naast de verzorging behoefte aan wat aandacht hadden.
Ik moest po’s schoonmaken, zwabberen en allerlei hand- en spandiensten verlenen. Tillen, sjouwen en dergelijke. Een strenge hoofdzuster die een maand zuinig rondliep, verbaasde me door te vragen of ik niet vaker kon komen. Ik bleek handiger dan veel andere studenten. Geen wonder dacht ik, ik heb al jaren thuis hand- en spandiensten verricht. Zo moeilijk was het allemaal niet, behalve dat je zaken moet zien en niet alles voorgekauwd hoeft te krijgen.

Het kijkje achter de schermen viel niet mee. Op een middag rijden ambulancemannen op een brancard een bouwvakker naar binnen. Twee artsen lopen ernaast. De vrouw lacht hartelijk en zegt tegen haar collega dat zij boft want hij is aan de beurt. En de bouwvakker heeft veel gebroken, hij is van een stelling gevallen. Ze wenst de collega succes. Ik voelde me onwel en vele uren later kom ik op de kamer van een vriend – ik logeerde bij hem, want mijn kamer was in de zomer een hotel – lijkbleek.
Op een ander moment had ik bijna de neiging om artsen te waarschuwen dat hun vrolijk gelach niet zo fijn is voor de bedroefde familieleden in de gang. En tijdens een nachtdienst – opletten of iemand hulp nodig had – haalde ik een verpleegster, ook een heel jong meisje, bij een patiënt die akelig lag te rochelen en naar mijn idee het loodje legde. Als hij stil valt port ze hem en de man schokt spastisch. Ik zal wel weer lijkbleek zijn geweest. ‘Hij reageert goed, hè?’, zegt ze vrolijk.

Maar nu niets van dit alles. De heren rijden me naar een kamer voor twee en nemen afscheid. Ik stel me voor aan een vrolijke, stevige man die het prima vindt om gezelschap te krijgen. Voor mij had hij gezelschap van een knorrige mevrouw, dus hij ging erop vooruit. Niet lang denk ik, want op een bordje boven mijn bed staat met viltstift onder de tekst Ontslag: z.s.m. (B. 21 aug 2019)

20 Laatste dag

’s Middags om een uur of vier komt een meisje langs dat de arts blijkt te zijn die ook de volgende ochtend om tien uur kijkt hoe het met me staat. Ik maak een wandelingetje, praat wat met de kamergenoot die mijn buurman, Andre al 25 jaar kent. Hij werkt bij de beveiliging van Sikkens/Akzo Nobel en zag Andre jarenlang. Ik maak een wandelingetje en suf wat. Bram de Wild kijkt op zijn telefoon, tablet en tv. Ik slaap prima en de volgende ochtend na het ritueel van meten en wegen en het ontbijt maak ik voor tienen weer een wandeling. Als ik om kwart voor tien terugkom staan er drie of vier witte jassen naar mijn lege bed te kijken. Ik mag naar huis. Mogen en gaan zijn twee verschillende zaken. Ik moet wachten op de medicijnenlijst die ik meekrijg en op de fysiotherapeute die mij pas laat gaan als ze heeft ge zien hoe ik een trap op- en afloop. De medicijnenlijst is na de lunch klaar, maar de fysiotherapeute komt niet. Als ik om kwart voor drie op de gang loop zegt de verpleegster die de zorg voor mijn kamergenoot heeft, verbaasd: ‘Bent u er nog?’ ’Nog tien minuten’, zeg ik. ‘Ik moet bewijzen dat ik een trap op- en afkan voor ik naar huis mag en ik wacht braaf, maar als om drie uur niemand langs is gekomen, ga ik weg.’ ‘Ik kijk wel even’, zegt de verpleegster. Ik heb al geoefend en ze roept dat het prima gaat en ik kan gaan. Ik bel Robbert dat ik eindelijk los ben, maar die is inmiddels weer naar een nieuwe afspraak, dus ik moet nog even wachten. Ik ga in de hal zitten. De verpleegster belt en zegt dat ze een instructie voor een nieuw medicijn vergeten is mee te geven. Of het mondeling even kan. Natuurlijk, maar twee tellen na het gesprek weet ik eigenlijk niet wat ik wel en niet moet doen. Ik ga terug naar de afdeling waar inmiddels de aflossing zit. Mijn verpleegster is al weg en ze proberen na te gaan wie het geweest kan zijn. Het gaat om instructie voor een bloedverdunner. Oh, maar  dat is geen probleem. De receptioniste vult een formulier in.

Wachten duurt lang. De mensen om me heen maken me niet vrolijk. Een meneer aan de leestafel doet almaar verwoede pogingen om met een ouderwetse mobiele telefoon contact te krijgen en als het lukt, duurt het gesprek maar even en valt de verbinding weg. Denk ik. Zijn handen bibberen en ik voel met zijn machteloosheid mee. Het is redelijk weer, maar het verbaast me zeer hoe oudere stellen gekleed gaan. Alsof ze naar hun strandstoel lopen. Het telefoontje van Robbert voelt als een bevrijding. Hij staat voor de deur. (B. 21 aug 2019)

21 Laatste controle

Na zes weken herstel – niet meer dan 1 kilo tillen en niet meer dan 2 x per dag de trap op en af – moet ik een echo laten maken en volgt enkele dagen later (30 augustus) het afsluitende gesprek met mijn cardioloog.

De cardioloog voert het gesprek terwijl hij voortdurend typt en op zijn beeldscherm kijkt. Hij notuleert het gesprek en administreert.
‘Hoe voelt u zich?’
Ik roep maar niet “lekker als kip en fit als een aap”, maar ben zeer enthousiast, zeer tevreden. En de cardioloog wil even mijn been zien en kijk littekens zijn zelfs aan het verbleken. Merietje vindt mij overdreven doen en vraagt of alles goed is.
‘De sluiting van de hartklep kan beter en het hartritme is nog onregelmatig.’
‘Dus de operatie is mislukt.’
‘Nee, dat beslist niet, ik wil de puntjes op de i zetten. Met medicijnen die het hart nog iets meer ontlasten en ik probeer een reset.’
‘Dus het is niet goed. Mijn man heeft allemaal verkeerde dingen gedaan, te zware dingen getild en zo. Komt het daardoor?’
De cardioloog grimast. Nee, dat is niet het geval. Hij wil de situatie verbeteren.
‘Uw man zit nog in een herstelfase en ik zet de puntjes op de i.’
Ik vraag of het herstelprogramma door kan gaan. Het opbouwen van de conditie.
‘Ja, dat gaat gewoon door.’
Hij vraagt nog eens hoe ik me voel en ik zeg uitstekend. De dag ervoor heb ik in Amsterdam met een vriend gewandeld. Dezelfde wandeling als voor de operatie en nu voelde ik me herboren. Op de terugweg wilden we een tram halen en het holletje – geen sprintje – er naar toe was geen probleem. Op de verjaardag van Robbert, half juni, was daar geen denken aan. Merietje is gedeprimeerd. Overdreven vind ik. Ik zei voor de uitslag dat als het tegenvalt, ik me vast hou aan mijn gevoel. Ik voel me als vanouds en kan conditie opbouwen. Het glas blijft voor haar half leeg.
‘En je wilt honderd procent? Niks is meer zoals toen ik 27 was.’
Maar overtuigt is de schat natuurlijk niet. Ze blijft bezorgd. Als we naar een verjaardag gaan, uit ze natuurlijk haar bezorgdheid en plots staat een zeer verontruste vriendin naast me.
‘Ria is wel erg bezorgd.’
‘Puntjes op de i zet je alleen als het al bijna goed is. Dat houdt de uitdrukking in.’ (B.3 sept 2019).

 22 Dankbetuiging tussendoor

Een van de tennisheren of de ‘Sikkensboys’ miste een vermelding van de groep in mijn verslag. Verpleegkundigen en artsen noem ik wel, maar de geneeskrachtige bijstand van de tennissers laat ik onvermeld. Die steun ben ik niet vergeten, maar ik heb die bewust weggelaten, want als ik familie en vrienden noem en enkelen vergeet dan is dat niet aardig. Vroeger dacht ik daar anders over. Niet zeuren, het is als op een partijtje. Ik verlaat een feestje en bedank de gastvrouw en gastheer. Ik kijk nog even of ik de paar gasten zie met wie ik wat langer heb gesproken. Soms zijn die al vertrokken en anders neem ik van hen apart afscheid. Naar de rest zwaai ik. Of soms niet eens als de gasten te verspreid zijn. Nu vind ik de vergelijking niet opgaan en waag ik me dus maar helemaal niet aan vermeldingen. Waarbij ik paradoxaal met die vermelding die tennisboys veel aandacht geef.

Ik mag nog niet tennissen, maar laat de tennisochtend niet aan mij voorbij gaan. Het is zeer leerzaam om het begenadigde spel te zien en ik maak me nuttig om afzwaaiers te halen. Therapeutische beweging. En tot slot koffie met een ‘boomstam’ of een ‘mokkaschnitt’ of ‘moccaschnitt’ bij de avonturen van de afgelopen week. Daar kom ik uiteindelijk voor. Iemand kwam een keer met zo’n staaf gebak aan, op zijn verjaardag, en toen is besloten om de ‘schnitt’ erin te houden. En, patiënt of niet, en spelen of niet, en verjaardag of niet, maar prompt was de ‘B’ aan de beurt. Er is nog een ‘B’, maar Bert gaat voor Bram. Dus na mijn inbreng, wil ik wel van de inbreng van de anderen genieten. Overigens ben ik geen zoetekauw en goed is de ‘schnitt’ ook al niet voor mij. Want voor mijn herstel moet ik mijn gewicht in de gaten houden. En ik tennis mijn deel van de ‘schnitt’ er niet af. Overigens is ie wel beter dan die flauwe cake bij de koffie als we ’s winters binnen spelen. Van die begrafeniscake. Die neem ik dus niet.

Laat ik benadrukken dat ik ieder bezoek en alle aandacht zeer welkom was. En ik vond het prima om enkele favoriete anekdotes bij iedereen te herhalen, waarbij ik steeds onvermoeibaar hartelijk om mijn eigen (eigenste dus) moest lachen. De kleinkinderen zeggen dan ook: ‘Opa moet wel erg om zichzelf lachen.’ Die onvermoeibare herhaling is ook therapeutisch heel nuttig in de zin dat ik de ingreep ruim van me af heb kunnen praten. (B. 6 sept 2019).

23 De echte revalidatie

Zeven weken na de operatie is het dan zover: de echte revalidatie begint. De weken ervoor zijn nog maar het herstel. Het is nog maar de ‘intake’ die bestaat uit een fietstest en een gesprek met een sportarts. Tijdens het fietsen meet de verpleegkundige de bloeddruk, die normaal is, maar bij het fietsen gaat tussen “niet al te zwaar” en “zwaar” mijn hartritme al zodanig omhoog dat ik niet verder hoef te fietsen.
De gegevens liggen direct bij de sportarts die me na de test komt halen. Hij laat het typen aan een ander over, zodat hij zich direct tot mij kan richten. Heel prettig. Ik heb een vragenlijst ingevuld die hij bekeken heeft, terwijl ik fietste. Hij vraagt of ik me zorgen heb gemaakt voor de operatie. Nee, ik heb geen zorgen, die operatie moet nu eenmaal. Zorgen hebben Merietje en de dochter. Zij vinden dat ik te zorgeloos ben. Voor de operatie was de zorg van anderen soms een belasting. Vrienden die met de beste bedoelingen meenden te delen in mijn spanning van het wachten, terwijl ik die spanning nauwelijks had. Verder heb ik de wachttijd onder andere kunnen besteden aan het corrigeren van mijn manuscript en een foto en een tekst aangeleverd voor de achterzijde Na de operatie was alle steun en deelneming welkom. Ik voelde me beter dan ik was. Alleen thuis zonder externe hulp valt erg tegen als je volgens de brochure niet meer dan een pak melk mag tillen en niet meer dan twee keer per dag een trap op en af mag lopen. Om van de vreselijke steunkousen maar te zwijgen. Merietje kreeg na enige tijd de slag te pakken, maar het bleef een crime. En met de zorg van mijn “Russische zuster” ben ik blij, maar niet als ze zich meer zorgen maakt dan ik nodig vindt. Met “Russische zuster” duid ik een zeer potige zuster in een film die patiënten nogal stevig aanpakte. Hier heeft de sportarts een aanknopingspunt.
‘Voelde u zich wel beschermd door uw familie? U kunt samen een module volgen met een psychiater.’
Lieve God, wat heb ik gezegd? Natuurlijk voelde ik me beschermd, te veel beschermd soms. Ik voelde irritatie over de letterlijke interpretatie van de brochure door Merietje. Ik mocht niets meer dan er stond en dat was afgestemd op de ergste krikkemik. En een module met een psych zou Merietje niet op andere gedachten brengen over mijn fysieke stand van zaken. Bovendien vind ik de dames van de revalidatie erg aardig. Dat zijn weer anderen zorgen voor Merietje. Zelf heb door haar goede begeleiding nooit zorgen. Voor het gesprek met de sportarts moest ik een vragenlijst invullen over hoe je je geestelijk voelt na de operatie. Daarvoor moet je stevig in je schoenen staan om geen dip te krijgen. En van een psychologische begeleiding raak ik bij voorbaat onwel. Ik heb lichtelijk in deze trant geantwoord. De arts stelde me gerust. De modules zijn vrijwillig. (B. 11 sept 2019)




Wijsheid uit de fabriek 1

Kees Kraaieveld (KK), de directeur van de Argumentenfabriek pleit in een artikel in de Volkskrant voor een wetenschappelijk onderbouwde wijsheid, evidence based wisdom (EBW), voor de moderne mens. Ik beken dat ik in de lach schoot. Ik ken evidence based healthcare , protocollen bij een medische behandeling. Maar protocollen voor wijsheid? (B1). KK wijst erop dat die Ouden nog niet een fractie van de wetenschappelijke kennis van een huidige middelbare scholier hadden, dus hun wereld- en mensbeeld was zeer onvolkomen. Wat wisten die Oudjes van “evolutietheorie, elektronica, erfelijkheid, zenuwcellen, zwaartekracht, zonne-energie, miljoenensteden, massamedia en microbioom?” Niets toch? Dus hoe is het dan mogelijk dat ik nog steeds van die Ouden ben gecharmeerd? Om dat aan te tonen, schuift KK mij denkfouten en kritiekloosheid in de schoenen. Ten eerste slik ik traditionele wijsheden voor zoete koek; ten tweede pik ik krenten uit hun filosofische pap vol onzinnigheden en ten derde vergeet ik dat de mens van 25 eeuwen terug een ander mens was dan ik. Kortom ik heb de neiging om me “kritiekloos door de klassieken te laten meeslepen en dat is een ernstig probleem”. Maar het kan erger: “ik kan in de ban raken van de vele onwijze ideeën van die antieke denkers.” Na die diagnose wil hij mij ervan te overtuigen dat ik toe ben aan EWB, een nieuwe, moderne, wetenschappelijk verantwoorde wijsheid. Een redenatietruc die me verbaast van de directeur van de Argumentatiefabriek.
De wetenschap en techniek is in 25 eeuwen de ethiek vooruitgesneld en onze ethiek heeft dus heel wat in te halen. KK wil dat ik/we werk maken van EBW: “Wetenschappelijke wijsheid, dat is kennis waar in de toekomst, waarin nog meer mensen van hun geloof zullen vallen en geen genoegen meer zullen nemen met reactionaire praatjes, de hele wereld naar zal snakken. Daar moeten we in Nederland een groots en ambitieus onderzoeksproject naar beginnen. En wel nu.”
Dat is niet niks. Het lachen is me wel vergaan. Heb ik tien A4-tjes besteed aan kennis en geluk, en EWB niet ontdekt. Het is dus hoog tijd dat ik mezelf update in plaats van te lachen en meteen kritiek te hebben. Ik zit nog midden in het oude idee dat ethiek “een voetnoot bij Aristoteles” is. De bespreking van een bestseller over ethiek en geluk bevestigt mij hierin weer. (Verhees, M.). (B. 1 augustus 2020)

Kraaijeveld, K. Hoog tijd voor een nieuwe Sokrates. Waarom we levenslessen nodig hebben die passen bij onze tijd. De Volkskrant 24 juli 2020. https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/hoog-tijd-voor-een-nieuwe-sokrates-waarom-we-levenslessen-nodig-hebben-die-passen-bij-onze-tijd~b67d0b695/
B1 Hij noemt een hele trits voor mij geheel onbekende onderzoekers van wijsheid. Maar gelukkig de eerste die ik aantref op https://evidencebasedwisdom.com/ is Sonja Lyubomirsky en die ken ik toevallig wel. Hoogleraar psychologie gespecialiseerd in onderzoek over geluk (http://sonjalyubomirsky.com/).
Verhees, M. Gelukkig worden is zo eenvoudig, NRC 1 augustus 2020, recensie door Toef Jager van zijn boek Eenvoudig Leven. Ook zijn zoveelste bestseller vertelt niets nieuws en concludeert in navolging van Aristoteles dat terugkijken op het leven bepalend is voor ons gevoel van geluk. Ik verander de slogan Kennis = geluk in Wijsheid = geluk.





Wijsheid uit de fabriek 2

Wat is EBW nou eigenlijk? EBW gaat over moderne inzichten op allerlei vakgebieden in combinatie met het ontwikkelen van het karakter, zoals te vinden bij de Ouden: (zelf)analyse, reflectie, compassie en deugdzaamheid. Dus vertel eens wat nieuws. Wat is het nieuwe van EBW dan wel? De onderzoekers willen bijvoorbeeld nagaan hoe onze ideeën veranderen, of juist niet meer, met het ouder worden. Ze hopen daaruit lessen te trekken en daarover protocollen voor wijsheid naar leeftijd op te kunnen stellen. (*). Maar vraag ik me af, dat onderzoek zit toch in mijn levenshouding die de Ouden al voor me bedacht hebben? Negatieve veranderingen merk ik prima op bij mezelf. Hieronder enkele inzichten op vakgebieden waarover KK wanhoopt dat onderzoekers en filosofen daar geen gebruik van maken.

John Locke (17e eeuw) ging er vanuit dat we bij onze geboorte een “onbeschreven blad” zijn, een gedachte die Steven Pinker weerlegt in zijn boek The Blank Slate.(**) Sonja Lyubomirsky, EBW-er, stelt overeenkomstig dit inzicht dat onze basis voor geluk voor slechts 40 procent afhankelijk is van ons handelen. We zijn voor 50 procent erfelijk belast en leefomstandigheden zijn voor 10 procent van invloed op ons geluk. Maar 10%? Vertel dat mijn arme ik. En dat mijn IQ door slecht voedsel aan de lage kant is gebleven maar dat heeft blijkbaar niet zoveel met mijn geluk te maken. KK ziet bij wetenschappelijke inzichten alleen pluspunten, kennis is geluk nietwaar, terwijl die inzichten voor velen ook allerlei onprettige zaken aan het licht kunnen brengen en bijna nooit zekerheid. Wetenschap is genadeloos. Politici kunnen niets met onzekerheid.
Overigens: is het zo slecht gesteld met de ethiek? Worstelen medische ethici op het niveau van middeleeuwse chirurgijnen en denken ze met mensen uit de Griekse of Romeinse Oudheid te maken te hebben? Na mijn operatie in het LUMC (ja, u merkt wel dat u in een academisch ziekenhuis terecht bent gekomen) vorig jaar ben ik achtervolgd door onderzoeken gericht op de reactie van ouderen op de ingreep. Op dit gebied gebeurt toch ook waar KK toe oproept? En de econoom Arjo Klamer had/heeft een postdoctorale opleiding in levenslessen als een aanvulling op kennis. Hij is een EBW-er avant la lettre (zonder protocollen lijkt me) en in zijn laatste boek Doing the Right Thing pleit hij voor het oude idee dat het kwaliteit van leven –wat is belangrijk? – van meer waarde is dan kwantiteit – hoeveel heb ik? http://www.klamer.nl/book/doing-the-right-thing/
Kennis en ervaring zijn de basis om het juiste te doen. Hoe meer begaanbaar de weg, hoe beter. Dat is het nut van het protocol, maar die levert geen ervaring. De weg moet wel afgelegd. Ik laat me even meeslepen door de Ouden en religies die mij vertellen dat het om de weg gaat, om de liefde voor wijsheid. (B. 20 aug 2020).

(*) Jeffrey Dean WebsterGerben J. WesterhofErnst T. BohlmeijerWisdom and Mental Health Across the Lifespan  28 dec 2012 https://academic.oup.com/psychsocgerontology/article/69/2/209/543518
(**) Margo Trappenburg) (https://margotrappenburg.nl/ las het met rode oortjes en Wouter Duyck, hoogleraar psychologie viel menig keer van zijn stoel. En dit boek is uitverkocht, ook digitaal (https://radio1.be/het-onbeschreven-blad ).